Kleine omvang inbreuk, lagere proceskostenveroordeling?
[:nl]Op 15 november jl. wees de voorzieningenrechter in Amsterdam een uitspraak die interessant is met betrekking tot de proceskostenveroordeling in procedures over intellectuele-eigendomsrechten.
Flos, de rechthebbende op de iconische designlamp ARCO, sprak Superstoel aan wegens auteursrechtinbreuk. De Amsterdamse rechter oordeelde dat een door Superstoel aangeboden booglamp inderdaad inbreuk maakt op de auteursrechten van Flos, en wees het door Flos gevorderde inbreukverbod toe. Ook werd Superstoel veroordeeld om opgave te doen van het aantal verkochte lampen en de daarmee gegenereerde winst, en om bekend te maken wie de leverancier van de lampen is. Zoals gebruikelijk in zaken over intellectuele eigendom werd Superstoel daarnaast veroordeeld in de volledige proceskosten. Maar onder meer omdat de omvang van de inbreuk mogelijk zeer klein is (de accountant van Superstoel heeft het over 2 verkochte lampen waarmee een nettowinst van EUR 168 is behaald), worden de gevorderde proceskosten (EUR 6.307) flink gematigd:
“Nu vooralsnog niet is uitgesloten dat het hier om een relatief zeer kleine inbreuk gaat en een deel van de vorderingen wordt afgewezen, zal de voorzieningenrechter in redelijkheid niet de kosten van alle werkzaamheden van de advocaat van Flos bij de kostenveroordeling betrekken en de kostenveroordeling stellen op € 3.000,00.”
De uitspraak bevestigt weer eens dat de rechter een grote vrijheid heeft (en neemt) bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenveroordeling. Vele factoren kunnen daarbij een rol spelen, zoals het deel van de procedure dat betrekking heeft op de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de complexiteit van de zaak. Voor zover ik weet is het nieuw dat een rechter rekening houdt met de (waarschijnlijk!) kleine omvang van de inbreuk, op een moment dat die omvang nog niet vaststaat.
Daniël Haije[:en]On 15 November 2012, the Amsterdam court in preliminary relief proceedings pronounced an interesting judgment concerning cost orders in intellectual property proceedings.
Flos, the party entitled to the iconic design lamp ARCO, sued Superstoel because of the latter’s copyright infringement. The Amsterdam judge ruled that the lamp offered by Superstoel infringes the copyrights of Flos and granted the demand for an injunction. Superstoel was also ordered to produce a specification of the amount of lamps sold and the generated profit. Furthermore, Superstoel was ordered to disclose the supplier of the lamps. As usual in intellectual property proceedings, Superstoel was ordered to pay the full costs of the proceedings. However, partly due to the fact that the infringement was – possibly – very limited in extent (the accountant of Superstoel stated that 2 lamps were sold for a profit of EUR 168), the claimed costs were mitigated considerably:
Because of the fact that, for the time being, it cannot be considered impossible that the infringement in this case is relatively minimal and because a part of the claims is denied, the judge, in all reasonableness, will not include every activity of Flos’ lawyer in the calculation of the costs and thus will determine the order of costs to be €3.000,00 [translation DH].
This ruling once again confirms the freedom a judge has (and takes) in setting the amount of the cost order. Numerous factors may weigh in in this assessment, such as the part of the procedure that concerns the enforcement of intellectual property rights, as well as the complexity of the case. As far as I know this is the first time that a judge takes into account the (possibly!) limited extent of the infringement at a moment in time in which that extent has not yet been determined.
Daniël Haije[:]