In beginsel geen belangenafweging bij een verzoek om vergeten te worden
Voor altijd vindbaar op Google? Op vrijdag 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het privacybelang van een natuurlijk persoon zwaarder weegt dan het belang van de exploitant van een zoekmachine en het belang bij informatie van de internetgebruikers: in principe moet gehoor worden gegeven aan het verzoek om vergeten te worden. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn.
In deze zaak was eiser te zien in een aflevering van ‘Misdaadverslaggever’ van Peter R. de Vries. Met een huurmoordenaar spreekt hij over hoe zijn concurrent in de escortbranche het beste kan worden geliquideerd. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Hiertegen gaat hij in hoger beroep. De zaak krijgt veel media-aandacht. In de berichten wordt eiser niet met zijn volledige naam genoemd, maar op de gebruikelijke wijze alleen met voornaam, tussenvoegsel en de eerste letter van zijn achternaam. Eiser ervaart dat het googelen van zijn naam veel resultaten oplevert die verwijzen naar o.a. nieuwsartikelen over de kwestie en dat wil hij voorkomen. Hij doet een beroep op het ‘recht om vergeten te worden’ wat bekend is uit het arrest van het Europese Hof van Justitie in Google/Costeja.
Google wijst het verzoek af. Eiser start daarop een kortgeding om de koppelingen (URL’s) alsnog te laten verwijderen. Zijn vorderingen worden afgewezen. Omdat eiser zeer recentelijk een ernstig misdrijf heeft begaan waarvoor hij is veroordeeld, legt zijn privacybelang het af tegen het belang van de informatievrijheid. Het Hof bekrachtigt dit.
In cassatie volgt de Hoge Raad de overwegingen van het Europese Hof van Justitie in Google/Costeja en loopt het anders af. De Hoge Raad stelt (conform Google/Costeja) juist dat bij de beoordeling van een verzoek om vergeten te worden, het recht op privacy van de betrokkene in de regel prevaleert. Enkel in bijzondere gevallen kan het belang van internetgebruikers om toegang tot informatie te hebben of het economische belang van de exploitant van de zoekmachine zwaarder wegen.
De Hoge Raad vindt dat het Hof in dit geval had moeten nagaan of het publiek belang heeft bij het vinden van de informatie over de veroordeling van eiser bij het zoeken naar zijn volledige naam en of eiser een rol heeft in het openbare leven en, zo ja, welke. Het enkele feit dat eiser in eerste aanleg is veroordeeld wegens een ernstig misdrijf en dat sprake is geweest van publiciteit is daartoe onvoldoende. Tot slot wijst de Hoge Raad erop dat het Hof het belang van eiser onvoldoende heeft meegewogen, bijvoorbeeld dat diens veroordeling (nog) niet onherroepelijk is.
Moïra Truijens en Tamilla Abdul-Aliyeva