Annotatie IER nr. 2, 2016 - Tele2 / Vodafone - 19 december 2014

Old-telephone-300x200.jpg

Publicatie noot

Rb. Amsterdam

19 december 2014
(Mr. S.P. Pompe)
m.nt. Daan van Eek
 
Tele2/Vodafone
Kop-staart vonnis over vergelijkende reclamecampagne van Vodafone waarin alles-in-één pakket van Tele2 op de hak wordt genomen. Niet kleinerend in de zin van art. 6:194a lid 2 sub e BW. Onrealistisch karakter gesprek in commercial en humoristische insteek van de reclame maakt de vergelijking toelaatbaar.

Art. 6: 193c BW, 6:194a lid 2 sub e BW

Nr. C/13/577742 / KG ZA 14-1570
TELE2   NEDERLAND    B.V.,
gevestigd  te Amsterdam,
eiseres,
advocaten  mr. R.D.  Chavannes  en mr. R.A.C.  Stoop te Amsterdam, tegen

VODAFONE LIBERTEL  B.V.,
gevestigd  te Maastricht,
gedaagde,
advocaat  mr.  R.E. van Schaik  en mr.  R.  M.  de Wit te Amsterdam.

1.             De procedure
 
Ter terechtzitting  van 18 december  2014 heeft Tele2  gesteld  en gevorderd overeenkomstig   de in fotokopie  aan dit vonnis gehechte  dagvaarding  op verkorte termijn  en akte wijziging   eis.  Vodafone  heeft verweer  gevoerd  met conclusie  tot weigering  van de gevraagde  voorzieningen.     Beide partijen  hebben producties  en een pleitnota  in het geding gebracht.
 
Na verder debat hebben partijen  verzocht  vonnis te wijzen.
In verband  met de spoedeisendheid  van de zaak wordt  heden uitspraak  gedaan.  Ter zitting   is gezegd dat dit in de vorm van een zogenaamd  verkort  vonnis  zal  gebeuren. De uitwerking  van dit verkort vonnis  kan op een later  tijdstip  volgen.  Die uitwerking zal in elk geval naar strekking  de hierna bij "De beoordeling"   volgende overwegingen   bevatten.  Nu dat ook de dragende  overwegingen   uit het vonnis  zijn, wordt partijen  verzocht  om binnen  zeven dagen na de vonnisdatum   aan de onderaan dit vonnis  genoemde  griffier,  schriftelijk  mee te delen  of zij nog prijs  stellen  op een uitwerking.   Mocht  een dergelijk   bericht niet worden ontvangen,  dan zal  van uitwerking  worden  afgezien.
 
2.            De feiten
 
2.1.          Volgen   bij de (eventuele)  uitwerking
 
3.           Het geschil
 
3.1.          Volgt bij de (eventuele)  uitwerking
 
4.           De beoordeling
 
4.1.           Tele2  stelt dat de reclame  van Vodafone  misleidend   is  en tevens kwalificeert  als  een niet-toegestane vorm van vergelijkende  reclame.   Daarnaast  acht zij  de reclame  onrechtmatig  omdat de daarin  gedane uitlatingen  kleinerend   zijn over Tele2.
 
4.2.          Wat betreft het gestelde misleidende karakter  gaat het om de zin "Met Vodafone Thuis kun je je abonnement altijd tussentijds aanpassen. Dus als je geen gebruik maakt van je vaste telefoonlijn kun je die op ieder moment kosteloos uitje abonnement  halen".
 
4.3.         Volgens  Tele2  is  dit misleidend, omdat een abonnement  bij Vodafone  niet tussentijds  opzegbaar  is.  Alleen aanvullende  diensten,   waaronder  telefonie,   zijn tussentijds  te wijzigen. Vodafone  voert aan dat zij  niet stelt  dat het contract opzegbaar  is,  maar aangepast kan worden.
4.4.         Naar het oordeel   van de voorzieningenrechter    moet de hiervoor  geciteerde passage  worden beoordeeld  in het licht van de gehele reclame-uiting.    Daarin gaat het om de mate van flexibiliteit   bij afname  van een alles-in-één  pakket,  meer in het bijzonder  de mogelijkheid  het onderdeel  vaste telefonie   uit dat pakket te halen.
Dat is een vorm van aanpassing van het abonnement. Niet  betwist  is dat dit bij Vodafone kosteloos mogelijk  is. Anders dan Tele2  stelt kan uit de reclame-uiting verder niet worden afgeleid  dat Vodafone  beweert  dat het abonnement  altijd tussentijds opzegbaar  is. De reclame  kan derhalve niet misleidend  worden  genoemd.
 
4.5.         Tele2  stelt  in de tweede  plaats dat het hier gaat om een niet-toegestane   vorm van vergelijkende  reclame.   Door te stellen dat het bij Vodafone  "kosteloos" mogelijk  is  om de vaste  telefoonlijn  uit het abonnement  te halen  wordt de suggestie gewekt  dat dit bij Tele2 niet het geval is.  Bij Tele2  zijn echter geen extra kosten verbonden  aan het opnemen  van vaste telefonie  in het alles-in-één  pakket.  Een gebruiker  die niet langer behoefte  heeft aan vaste telefonie  is  derhalve  ook bij Tele2 niets extra's  verschuldigd.  Ter terechtzitting heeft Tele2 toegelicht  dat gebruikers die aanvullende  belbundels  waarvoor  wel betaald  moet worden  voor hun vaste lijn hebben aangeschaft,  ook kosteloos  hierop terug kunnen  komen.  Wel geldt in dat geval de voorwaarde  dat zij nog twaalf maanden,  te rekenen  vanaf het moment  van aanpassing,  internetdiensten  bij Tele2 blijven afnemen.
 
4.6.          Vodafone  heeft erkend  dat de reclame  beoogt  een vergelijking  tussen haar alles-in-één  pakket en het vergelijkbare product  van Tele2 te maken.
 
4.7.         Vodafone  voert verder aan dat het onderscheid  tussen  haar en Tele2 mede daarin bestaat  dat bij Vodafone  het opzeggen  van het abonnement  voor vaste telefonie   ertoe  leidt  dat het de gebruiker  vrij staat om bij  een andere  aanbieder,   die bijvoorbeeld  lagere gesprekskosten   rekent,  een dergelijke  dienst  af te nemen  (vaak met nummerbehoud).   Bij  Tele2 moet de looptijd   van het contract  uitgediend worden.  De vergelijking  in de reclame-uiting   wordt niet zozeer gemaakt  op het kostenaspect  van de aanpassing,   maar op het punt van flexibiliteit.
 
4.8.          De voorzieningenrechter    oordeelt  als  volgt.  Ter zitting is  niet betwist   dat de vergelijking  zoals deze volgens  Vodafone  wordt gemaakt, juist   is. Voor zover er vanuit moet  worden gegaan  dat bij het publiek  de indruk wordt gewekt  dat aanpassing  van het abonnement  bij Tele2  niet en bij Vodafone  wel  kosteloos mogelijk  is moet in de vergelijking  het woord  "altijd"  worden  betrokken.  Bij Tele2 is aanpassing   ingeval een extra belbundel   is  afgenomen  slechts  mogelijk  ingeval  een nieuw contract  van twaalf  maanden  voor internetdiensten    wordt afgenomen.  Er is derhalve  wel  een tegenprestatie   vereist.   Alhoewel  dit een nuance  is  die minder nadrukkelijk  aan de orde komt,  kan,  rekening  houdend  met het aan reclame-uitingen inherente   wervende  karakter,  waarbij  de nadruk valt op de positieve  aspecten  van de vergelijking,   de hier aan de orde zijnde reclame-uiting   niet als  ontoelaatbaar   worden gekwalificeerd.
 
4.9.        Tot slot  acht Tele2 de reclame  kleinerend.   Volgens  haar horen de luisteraars een telefoniste   van Tele2  die cliënten  niet serieus  neemt en wordt Tele2  weggezet als een onderneming  die haar abonnees  aan het lijntje houdt en onduidelijke voorwaarden  hanteert.
 
4.10.       De voorzieningenrechter volgt Tele2 hierin niet. De reclame  is zodanig opgezet dat het onrealistische karakter  van het gesprek  de gemiddelde  luisteraar  niet zal ontgaan. Zowel  de "abonnee"  als de "telefoniste"   uiten zich op een wijze die zich in de praktijk  niet snel zal voordoen. De "grap"  van de telefoniste  moet in dat kader worden beschouwd.  Gezien  de humoristische   insteek  van de reclame  acht de voorzieningenrechter deze niet ontoelaatbaar.
4.11.        Uit het voorgaande  volgt dat de vorderingen  van Tele2 zullen  worden afgewezen. Tele2 zal worden veroordeeld  in de proceskosten,  aan de zijde van Vodafone  tot op heden begroot  op €  608,- aan griffierecht  en €  816,-  aan kosten advocaat.
 
5.            De beslissing
 
De voorzieningenrechter
 
5.1.        weigert  de gevraagde  voorziening;
 
5.2.         veroordeelt  Tele2  in de proceskosten,    aan de zijde van Vodafone  tot op heden begroot op€   1.424,-;
 
5.3.         verklaart  deze proceskostenveroordeling      uitvoerbaar  bij voorraad.

Noot

1.           Deze kwestie betreft een vergelijkende reclame zaak. Telecomaanbieder Vodafone nam eind 2014 de (voorwaarden van de) alles-in-één dienst van concurrent Tele2 op de hak in een serie radio commercials. In één van die commercials belt een (zogenaamde) klant de klantenservice van Tele2 en vraagt naar de mogelijkheid om zijn vaste telefoonlijn op te zeggen. Hij heeft als goede voornemen voor het nieuwe jaar te gaan ‘consuminderen’ en daar past het opzeggen van zijn vaste telefoonlijn bij. De Tele2 telefoniste stelt dat dat best kan, maar pas per 1 september het jaar daarop. De klant vraagt vervolgens uit het veld geslagen: ‘Dus jullie houden me nog even 9 maanden aan het ...’. ‘Vaste lijntje?’, vult de dame aan.

2.           Vodafone erkende in het geding het vergelijkende karakter van haar commercial. Het bedrijf wilde duidelijk maken dat bij de alles-in-één dienst van haar het – in tegenstelling tot wat geldt bij Tele2 – wèl mogelijk zou zijn kosteloos het telecompakket aan te passen.

3.           Tele2 acht de wijze waarop die vergelijking wordt gemaakt kleinerend en stelt dat luisteraars een telefoniste van Tele2 horen die cliënten niet serieus zou nemen. Bovendien zou Tele2 worden weggezet als een onderneming die haar abonnees aan het lijntje houdt en onduidelijke voorwaarden hanteert.

4.           Mag zo’n vergelijking? Vergelijkende reclame is geoorloofd, mits de reclame aan alle voorwaarden uit art. 6:194a BW voldoet. De reclame mag bijvoorbeeld niet misleidend zijn, moet zuiver en objectief zijn en mag niet de goede naam schaden van de concurrent of zich daar kleinerend over uitlaten. Maar wanneer is een vergelijkende reclame kleinerend jegens een consument? En kan een (vaak) humoristische insteek van een campagne helpen bij een positief oordeel over zo’n vergelijkende campagne?

5.           In dit geval oordeelde de rechter dat geen sprake was van een misleidende vergelijking. Daarom bleef de vraag over of deze vergelijkende commercial van Vodafone onnodig kleinerend was jegens Tele2.

6.           De voorzieningenrechter overwoog (r.o. 4.10): “De reclame is zodanig opgezet dat het onrealistisch karakter van het gesprek de gemiddelde luisteraar niet zal ontgaan. Zowel de “abonnee” als de “telefoniste” uiten zich op een wijze die zich in de praktijk niet snel zal voordoen. De “grap” van de telefoniste moet in dat kader worden beschouwd. Gezien de humoristische insteek van de reclame acht de voorzieningenrechter deze niet ontoelaatbaar.”

7.           Humor voorkomt in dit geval dus dat de radiocommercial als kleinerend wordt opgevat door de luisteraar, aldus de voorzieningenrechter. Dat lijkt ruimte te bieden voor het argument dat als een vergelijkende reclame maar vooral humoristisch wordt ingestoken, die altijd zou zijn toegelaten. Bestaat daarmee de kans (of risico) dat voormeld artikel uit de OHP-regels wordt uitgehold? Als dat het geval zou zijn, zou gelden dat als een vergelijkende reclame maar een vette knipoog en veel humor bevat, het niet kleinerend is. Het probleem daarmee zit hem natuurlijk in het subjectieve karakter van het begrip humor. Niet alle rechters kijken daar hetzelfde tegenaan (of hebben dezelfde humor). Wellicht is het daarom verstandig het lot van een vergelijkende campagne niet geheel van het oordeel van een (voorzieningen)rechter te laten afhangen, maar in geval van een geschil door middel van een marktonderzoek uit te zoeken hoe de gemiddelde consument een campagne beoordeelt. De centrale vraag van dat onderzoek moet dan zijn: compenseert het humoristische karakter van de campagne het kleinerende karakter van de campagne?

8.           Die vraag speelde al veel vaker in juridische geschillen, maar is bij mijn weten niet eerder door middel van een marktonderzoek onderbouwd. En dat betekent dat het tot nu toe steeds aan de rechter was (om in de huid van de gemiddelde consument te kruipen). Een goed voorbeeld is de McDonald’s/Burger King-zaak waarin de bekende ambassadeur van McDonald’s (de clown Ronald McDonald) incognito (in lange jas en met hoed) zijn wekelijkse bestelling bij concurrent Burger King ging halen. De Amsterdamse voorzieningenrechter zag daar de humor niet van in en vond dat die commercial niet door de beugel kon: te kleinerend jegens McDonald’s.

9.           De rechter overwoog: “Een regenjas en een hoed zijn veelgebruikte attributen om iemand overduidelijk voor incognito te laten doorgaan. Gezien de gehele context schept de reclame-uiting het beeld dat zelfs de ambassadeur van McDonald’s, Ronald McDonald, liever bij de concurrent Burger King zijn hamburgers gaat eten, maar dat hij zich er wel van bewust is dat dit afbreuk zal doen aan de reputatie van McDonald’s en dit daarom stiekem doet. De grap van de reclame gaat ten kosten van McDonald’s. Geconcludeerd kan dan ook worden dat McDonald’s hiermee belachelijk wordt gemaakt. De commercial laat zich kleinerend uit over McDonald’s (onderstreping DvE, sic).

10.         In die zaak redde de humor Burger King niet, terwijl het denkbaar is dat als dezelfde maatstaf uit de onderhavige telecomkwestie toen door de voorzieningenrechter zou zijn gehanteerd (“een niet veel voorkomende situatie, met duidelijk humoristische insteek”), het voor Burger King juist wél goed zou zijn gegaan. Immers: de hele grap van de Burger King TVC was nu juist dat zelfs het boegbeeld van McDonald’s liever bij de grootste concurrent eet. Blijkbaar zijn de burgers van Burger King zo ontzettend lekker. Als je de TVC met veel humor bekijkt, kun je je afvragen of McDonalds in de TVC (onacceptabel) belachelijk werd gemaakt, hetgeen annotator Kabel ook stelt in zijn noot onder het vonnis. De rechter vond dat (dus) wel. Extra zuur nu Burger King op prime time moest rectificeren en de TVC van de buis moest halen. Weg investeringskosten en reclamezendtijd.

11.         Kabel trok in zijn noot op basis van de toen bekende jurisprudentie de volgende conclusie ‘Kennelijk gaat het bij de beoordeling van mogelijk kleinerende reclame uiteindelijk om de vraag of er al dan niet een door de rechter als zakelijk te kwalificeren argument achter de mededeling steekt. Dat is natuurlijk jammer voor al die vrolijke reclamecampagnes, maar in commerciële verhoudingen wel te billijken’. Het lijkt erop dat de voorzieningenrechter in het onderhavige geval ófwel geen ‘zakelijk te kwalificeren argument’ achter de campagne zag (hetgeen mij stug lijkt), ófwel de rechter zag er de humor wel van in en vond die humor voldoende om het kleinerende effect van de commercial te neutraliseren. Dat laatste lijkt me meer voor de hand liggen.

12.         In hetzelfde jaar als de kwestie tussen de fastfoodketens oordeelde de voorzieningenrechter in Breda over het gebruik van een lookalike van Katja Schuurman in een printcampagne voor Yellow Bear (iLocal), concurrent van de Gouden Gids. Katja Schuurman was boegbeeld van Gouden Gids en stond in de campagne afgebeeld, geheel gehuld in een pak bestaande uit Gouden Gids bladzijden. Yellow Bear gebruikte een van achteren afgebeelde look-alike van Katja Schuurman, met daarbij de oproep om de Gouden Gids de te rug toe te keren (en wekte daarmee de suggestie dat Katja dat ook had gedaan). Bovenaan de advertentie stond in grote letters vermeld: “De keerzijde van adverteren in de Gids.” En de geportretteerde was gehuld in een kostuum van bankbiljetten. Achterliggende gedachte was natuurlijk: bij de Gouden Gids betaal je te veel.

13.         Volgens de voorzieningenrechter ontbrak hier de broodnodige humor, althans in voldoende mate om het (hevig) kleinerende karakter te compenseren: deze wijze van vergelijken (of eigenlijk: afzetten tegen) was denigrerend en afbrekend en daarmee in strijd met art. 6:194a lid 2 sub e (naast nog een aantal andere artikelen, om andere redenen).

14.         Ook tussen supermarkten wordt vaak vergeleken, soms door middel van (al dan niet) grappig bedoelde reclames. Zo vergeleek supermarkt Steengoed in verschillende advertenties haar prijzen met die van C1000, met daarbij de vermelding ‘Nu écht zonder fratsen’, uiteraard verwijzend naar de slogan van C1000: ‘Geen fratsen. Dat scheelt’. Best een - mijns inziens - humoristische verwijzing naar de slogan van C1000 (en niet erg denigrerend), maar ook hier een rechter die die humor niet kon waarderen: onnodig en denigrerend, zo luidde het oordeel.

15.         Dan het oordeel van de Arnhemse voorzieningenrechter over een TVC van Prevner waarin een tube koortslipcrème een Zovirax wekker verbrijzelt. Achterliggende gedachte: het product van Prevner ‘verplettert’ dat van Zovirax. Lastig(er) om daar een grappige (humoristische) bedoeling in te zien, lijkt me. Of het zou al gezocht moeten worden in de suggestieve bijgaande tekst: ‘Het is tijd voor een koortslippencrème die wèrkt’. De nadruk lijkt toch erg te liggen op het kleinerende karakter van de vergelijking. Zonder feitelijke onderbouwing die de noodzaak van zo’n stevige vergelijking wellicht zou kunnen staven, was de (blijkbaar zo bedoelde) humoristische kwinkslag onvoldoende om de kleinerende vergelijking te excuseren, aldus de rechter. Ik ben me ervan bewust dat daar natuurlijk anders over gedacht zou kunnen worden, hetgeen inherent is aan het subjectieve karakter van humor.

16.         Een kentering die meer ruimte gaf voor humor (als acceptabele compensatie voor kleinering) in vergelijkende campagnes begon in Utrecht. Daar speelde een kwestie tussen de partijen die Vochtvreters en Vochtopnemers op de markt brachten. Eiseres Bison vond een TVC van concurrent Henkel een (kleinerende) vergelijking, maar daar wilde de voorzieningenrechter niet aan. Naast het feit dat de rechter vond dat geen vergelijking werd gemaakt, oordeelde de rechter: “Bij de beoordeling van de reclame-uiting moet immers in aanmerking worden genomen dat volgens vaste rechtspraak enige overdrijving eigen is aan reclamebeweringen en dat een overdrijving in deze zin op zich zelf aan een reclamebewering nog geen misleidend karakter geeft, omdat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument zich daarvan bewust is en een dergelijke reclame-uiting ook enigszins sceptisch dan wel met humor zal beoordelen”. De Utrechtse voorzieningenrechter sprak daarmee vertrouwen uit in de gemiddelde (Gut Springenheide) consument: die kan prima zelfstandig een campagne op (humoristische) waarde schatten (en niet snel als kleinerend aanmerken). Daarmee lijkt de rechter een grote belang te leggen bij de humor en minder bij het negatieve (want kleinerende) karakter van de vergelijking.

17.         Ook voor Specsavers ging het goed voor wat betreft een vergelijkende reclame met Hans Anders die ging over het opleidingsniveau van de opti- en audiciens bij beide brillenverkopers. Die werknemers van Hans Anders zouden volgens Specsavers een lager niveau hebben. Specsavers maakte dat in een campagne duidelijk met de woorden ‘Anders dan Hans’. Moet kunnen, vond de rechter. Ik roep in herinnering het tegengestelde oordeel over het (ook) grappig bedoelde gebruik van een slogan van een concurrent in de Steengoed-campagne ‘Nu écht zonder fratsen’. In de kwestie tussen de brillenverkopers overwoog de rechter dat bij vergelijkende reclame hoort dat het product van de concurrent in een ongunstiger daglicht wordt gesteld. “Het doel van (vergelijkende) reclame is immers in het algemeen om de consument te stimuleren om meer producten van de adverteerder af te nemen en niet om het product van concurrent te promoten.”

18.         Die lijn lijkt te zijn doorgezet in een zaak tussen Unilever en concurrent Reckitt Benckiser, waarin het Hof Amsterdam begrip toonde voor de humor in de TVC van Reckitt Benckiser. In die TVC had de hoofdpersoon een toolbelt nodig bij het schoonmaken van het toilet met een bleekmiddel. Dat vond het hof acceptabele overdrijving, terwijl de rechtbank dat in eerst instantie nog als denigrerend aanmerkte. In beide instanties werd het weggooien van een gele fles (Unilever’s ‘Glorix’ staat bekend om haar gele flessen), overigens niet als onnodig denigrerend beoordeeld. Het weggooien dient namelijk te worden gezien als een geoorloofde boodschap van de reclame-uiting dat het gebruik van een bleekproduct niet meer nodig is. Met andere woorden: een zuivere vergelijking, waarbij de (humoristisch bedoelde) overdrijving het kleinerende karakter van de campagne blijkbaar voldoende neutraliseerde. Wederom zegevierde de humor.

19.         Voor zover de jurisprudentie. Voor wat betreft de zelfregulering geldt echter hetzelfde: de RCC lijkt (steeds meer) oog te hebben voor humor in vergelijkende reclames en lijkt die humor steeds vaker als argument te gebruiken ter goedkeuring van een vergelijkende campagne. De RCC acht van belang of het voor de gemiddelde consument duidelijk is dat er sprake is van een humoristisch bedoelde vergelijking.

20.         Belangrijk daarbij is het oordeel van de RCC inzake het Oxxio-mannetje (advertising property van Oxxio) dat naar de concurrent NL Energie wil overstappen. De RCC acht de TVC toelaatbaar, “nu daarin op een voor de gemiddelde consument herkenbare humoristische wijze de aandacht wordt gevestigd op de ‘mega zomerkorting’ die iedereen wel wil.” Die route had de McDonalds/Burger King rechter natuurlijk ook kunnen volgen. Annotator Hoogenraad zag in de Oxxio-beslissing al een belangrijke rol voor humor in vergelijkende reclame oordelen van de RCC.

21.         Hoogenraad gaf in haar noot al aan dat de RCC zich meer lijkt te verplaatsen in hoe de consument de commercial opvat. De RCC haakt bij de beoordeling aan bij bedoeling van de adverteerder. Ik zou er voor willen pleiten dat rechters de bedoeling van de adverteerder ook (meer) als uitgangspunt nemen in hun oordeel.

22.         Rechters met gevoel voor humor kunnen teruggrijpen op steeds meer jurisprudentie voor het geval zij moeten oordelen over humoristisch bedoelde vergelijkende campagnes. Dat geldt meer in het geval de RCC eerder al over dezelfde kwestie oordeelde. Dat oordeel wordt immers op grote waarde geschat door de rechterlijke macht. Bovendien lijkt de RCC humor al langer (positief) mee te wegen in beslissingen over vergelijkende reclame campagnes.

23.         De stand van zaken: vergelijken mag. Doel daarvan is in het algemeen om de consument te stimuleren om meer producten van de adverteerder af te nemen en niet om het product van de concurrent te promoten. Dat is ook in overeenstemming met de uitspraak van het HvJ inzake Pippig/Hartlauer waarin het Europese Hof oordeelde dat indien de negatieve punten van de concurrent belicht worden in een vergelijkende reclame dit niet per definitie leidt tot het aantasten van zijn goede naam of een kleinerende uitlating vormt. Een vergelijking is dus niet per definitie kleinerend. Dat betekent dus dat het karakter van een uiting meetelt bij de beantwoording van de vraag of een commercial kleinerd is of niet. Humor kan daarbij het laatste zetje in de juiste richting geven.

24.         Bij de toetsing van een vergelijkende reclame uiting lijkt het zwaartepunt daarmee opgeschoven richting de humor (is sprake van een weinig voorkomende, overdreven situatie?) en lijkt de rechter de mate van het kleinerende karakter minder zwaar mee te wegen. Het rechterlijk oordeel over de (al dan niet acceptabele en voldoende neutraliserende) humor blijft een lastig punt, omdat de rechter zich moet verplaatsen in de gemiddelde consument.

25.         Mijn suggestie is om het de rechter iets eenvoudiger te maken en het humor-argument te objectiveren door middel van een marktonderzoek naar de vraag hoe de gemiddelde consument de betreffende campagne opvat. Kan het volgens die consument door de beugel? Dan zal een rechter mijns inziens eerder geneigd zijn dat oordeel te volgen. Op die manier zal het lot van de campagne wellicht minder sterk overgeleverd zijn aan de humor(appreciatie) van de betreffende rechter.

Daan van Eek