Wel of geen proceskostenvergoeding na intrekken van een kort geding?
Stel je voor: je hebt een dagvaarding ontvangen. Je bent gedaagde in een kort geding dat een concurrent tegen je start. Van de eerste schrik bekomen neem je een advocaat in de arm om je zo goed mogelijk voor te bereiden op de zitting en om de rechter te overtuigen van het feit dat je concurrent het he-le-maal verkeerd ziet. En dan opeens gaat het kort geding niet door. Niet omdat je geschikt hebt met je wederpartij, maar omdat je wederpartij het kort geding heeft ingetrokken. Morele overwinning, je hoeft je in ieder geval niet meer voor een rechter te verdedigen. Maar wat doe je met de kosten die je ondertussen hebt gemaakt ter voorbereiding van het kort geding waar je niet om gevraagd hebt?
Normaal krijgt de winnaar van een procedure zijn proceskosten vergoed van de verliezende partij, in IE-zaken in beginsel zelfs volledig vergoed. Maar nu kwam het niet tot een procedure. Er is dus formeel geen ‘winnaar’ of ‘verliezer’. Betekent dit dat je pech hebt en met je eigen kosten blijft zitten? Of kun je je kosten alsnog verhalen op je concurrent die jou met zijn dagvaarding op kosten heeft gejaagd?
Het venijn zit ‘m in het verschil tussen een ‘gewone’ dagvaardingsprocedure en een kort geding. Onder dezelfde omstandigheden zou in een ‘gewone’ procedure op basis van de artikelen 249 en 250 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) namelijk aanspraak op de gemaakte kosten bestaan. Waarom zou dat in kort geding anders zijn? Dat heeft te maken de manier waarop beide procedures worden ‘aangemeld’ bij de rechtbank. Vanaf het moment dat een zaak ingeschreven is op de rol (de ‘agenda’ van de rechtbank) kan de procedure niet meer kosteloos ingetrokken worden. Het kort geding kent men echter geen rol. En dan is er ook nog artikel 9.1 van het Procesreglement kortgedingen rechtbank civiel/familie (Procesreglement) dat aangeeft dat een kort geding ingetrokken kan worden zonder verplichting de kosten van de wederpartij te betalen tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. Een kort geding wordt uitgeroepen bij aanvang van de (eerste) zitting. Tot die tijd zou een kosteloze intrekking volgens het Procesreglement dus mogelijk zijn.
De discussie over het recht op proceskostenvergoeding is bij intrekking van een kort geding voor het uitroepen daarvan is in het vaktijdschrift BIE gevoerd. Daan de Lange bepleit in de BIE van september 2013 (p. 266-275) dat een aanspraak bestaat op een vergoeding van de proceskosten bij intrekking van het kort geding, terwijl kantoorgenoot Daan van Eek in het juninummer van 2014 (p. 128-135) beargumenteert dat er geen ruimte is voor een proceskostenvergoeding in dat geval. Tot welk kamp je behoort hangt af van je uitleg over de toepasselijkheid van de artikelen 249 en 250 Rv in kort geding en de verenigbaarheid van artikel 9.1 van het Procesreglement met deze artikelen.
Waar De Lange kort gezegd concludeert dat artikel 9.1 van het Procesreglement onverenigbaar is met de artikelen 249 en 250 Rv en daarom doorbroken kan worden, betoogt Van Eek dat de artikelen 249 en 250 Rv toepassing missen in kort geding. Volgens hem kan artikel 9.1 van het Procesreglement naast de wet bestaan.
De rechter koos tot nu toe voor de uitleg van De Lange, maar ruimte voor discussie blijft bestaan. Welke interpretatie de juiste is moeten we nog even afwachten, maar een antwoord komt er, en wel van de Hoge Raad. In de zaak tussen Wieland en GIA Systems heeft de voorzieningenrechter namelijk besloten om uitleg te vragen aan de Hoge Raad. Ondanks het feit dat partijen de zaak inmiddels geschikt hebben heeft de Hoge Raad besloten de vragen alsnog te beantwoorden.
To be continued…
Marissa Brinks
Compensation of legal costs after withdrawal of interim relief proceedings?
Imagine: you receive a writ of summons because a competitor starts interim relief proceedings against you. After you recovered from the initial shock, you decide to consult a lawyer and prepare in the best possible way for the hearing where you plan to convince the judge of the fact that your competitor has got it all wrong. And then, all of a sudden, the case is off. Not because you settled with your competitor, but because your competitor withdrew the case. Moral victory, no court case anymore. But what about the costs you made in preparation of the hearing that you never asked for to begin with?
Normally the losing party is ordered to pay the winners legal costs, in case of intellectual property cases in principle even all legal costs. But in this case there never was an official case, so technically there is nog ‘winning’ or ‘losing’ party. Does this mean that you are left with your own legal costs? Or can you still ask for a cost order to get compensation of your legal costs from the party that caused you to make these costs in the first place?
The difficulty is in the difference between ‘regular’ long proceedings and interim relief proceedings. Under the same circumstances in long proceedings, you would have a right to compensation based on articles 249 and 250 Dutch Code of Civil Procedure (CCP). Why would that be different in interim relief proceedings? This has to do with the way both proceedings are brought before the court. From the moment the case is registered on the Courts’ civil cause list, the proceeding cannot be cancelled free of cost anymore. But there is no civil cause list in interim relief proceedings. Moreover, article 9.1 of the Rules of Procedure for preliminary relief proceedings for civil courts (Rules of Procedure) states that interim relief proceedings can be cancelled free of cost until the moment of the (first) hearing. Until then, free cancellation is thus possible according to the Rules of Procedure.
Debate about the right to compensation of legal costs under these circumstances
has been conducted in the professional journal BIE. In the September edition of 2013 (p. 266-275) Daan de Lange argues that a right to compensation exists, while Daan van Eek in the edition of June 2014 (p. 128-135) is of the opinion that the rules leave no room for compensation. Who you agree with depends on your interpretation of the applicability of articles 249 and 250 in interim relief proceedings and the compatibility of article 9.1 of the Rules of Procedure with these articles.
De Lange concludes that article 9.1 of the Rules of Procedure is incompatible with articles 249 and 250 CCP and therefore must be disregarded, while Van Eek advocates that articles 249 and 250 CCP are not applicable in interim relief proceedings. According to him, article 9.1 of the Rules of Procedure can exist alongside the law.
Until now, the judge has sided with De Lange, but room for discussion remains. The good news is that we will find out which interpretation is ultimately right since the interim relief judge decided to ask the Dutch Supreme Court for explanation on this matter in the case between Wieland and GIA Systems. Even though parties ultimately settled the case, the Supreme Court nevertheless decided to answer these questions. So all we need now is a little more patience.
To be continued…
Marissa Brinks