Annotatie IER 2, 2015 - Hotels.nl/Hotel Booker c.s.

Hotel.jpg

Publicatie noot

Noot

1.            Inleiding

1.1.        Dit arrest gaat over kwalificatie van een reclame-uiting als uitnodiging tot aankoop. Dat begrip lijkt aan inflatie onderhevig. Het Gerechtshof Den Haag legt de lat behoorlijk laag en laat zich daarbij opvallend sterk leiden door eerdere beslissingen van de Reclame Code Commissie (RCC).
1.2.        Ik bespreek eerst de verschillende regimes die gelden ten aanzien van de misleidende omissie in het algemeen (het ‘misleidende-omissieregime’) en de misleidende omissie in het kader van een uitnodiging tot aankoop (het ‘uitnodiging-tot -aankoopregime’). Daarna ga ik in op de casus, en ten slotte geef ik een paar gezichtspunten over de wenselijkheid van een laagdrempelige kwalificatie van commerciële boodschappen als uitnodiging tot aankoop.

2.            Hete soep! of: de uitnodiging tot aankoop

2.1.        Wanneer informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen wordt weggelaten, waardoor die consument een beslissing over een overeenkomst neemt of kan nemen die hij anders niet had genomen, is sprake van een misleidende omissie, dus een misleidende, dus een oneerlijke handelspraktijk (art. 6:193d (2) BW). Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden drie factoren in aanmerking genomen: (i) feitelijke context, (ii) beperkingen van het communicatiemedium en (iii) maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen (art. 6:193d(4) BW). In een tweet zal een aanbieder niet alle vereiste informatie kunnen geven. In een dergelijk geval kan de aanbieder via zijn website wel de noodzakelijke informatie beschikbaar stellen en daarnaar in zijn tweet verwijzen.  Zo kan via de route van context, medium en alternatieve bron van informatie een misleidende omissie worden vermeden. De mogelijkheid om informatie afzonderlijk van de uiting ter beschikking te stellen vormt een belangrijke nuancering van het ‘gewone’ misleidende-omissieregime. De soep wordt niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend.
2.2.        In geval van de uitnodiging tot aankoop geldt een strenger regime. De uitnodiging tot aankoop is een bijzondere reclamevorm waaraan artikel 7(4) Richtlijn OHP (geïmplementeerd in art. 6:193e BW) een verzwaarde informatieplicht verbindt. Onder een uitnodiging tot aankoop wordt volgens art. 2 onder 1 Richtlijn OHP (art. 6:193a(1) onder g BW) verstaan:
‘een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen’.
2.3.        Kwalificatie van een commerciële boodschap als uitnodiging tot aankoop heeft concreet tot gevolg dat een aanbieder bepaalde informatie moet geven in de uiting zelf, zoals de voornaamste kenmerken van het product, de prijs inclusief belastingen en bijkomende (leverings)kosten , de identiteit en het adres van de handelaar en (indien van toepassing) het bestaan van een recht op herroeping of annulering (art. 6:193e BW). Bij een uitnodiging tot aankoop is de ruime, open nuancering van art. 6:193d(4) BW niet van toepassing. De informatieverplichtingen van de handelaar zijn echter niet absoluut. De volgende uitzonderingen gelden:
a.            Context-uitzondering: informatie hoeft niet te worden verstrekt voor zover deze al uit de context blijkt (art. 6:193e aanhef BW).
b.            Productkenmerken-uitzondering: informatie over de voornaamste kenmerken van het product moet alleen worden verstrekt in de mate waarin dat gezien het medium en het product passend is (art. 6:193e onder a BW).
c.            Bestelproces-uitzondering: informatie over de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling hoeft alleen te worden verstrekt als e.e.a. afwijkt van de vereisten van professionele toewijding (art. 6:193e onder d BW).
 2.4.        Het uitnodiging tot aankoop-regime van art. 6:193e BW is strenger dan het algemene misleidende-omissieregime van art. 6:193d BW. Immers: bepaalde informatie is in een uitnodiging tot aankoop hoe dan ook verplicht terwijl het palet aan escapes aanzienlijk beperkter is. De algemene context-uitzondering van art. 6:193e aanhef BW doet weinig af aan de verzwaarde informatieplicht. Onder ‘context’ in de zin van dat artikel valt immers niet informatie die langs andere weg beschikbaar wordt gesteld, zoals informatie op een landingspagina waarnaar wordt verwezen door een online banner.  Dit in tegenstelling tot de nuanceringen uit het algemene misleidende-omissieregime, waarbij maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen uitdrukkelijk meetellen. Geerts gaat er in zijn noot onder het hierna te bespreken arrest Ving Sverige (‘Ving’) vanuit dat bij de beoordeling of voldaan is aan alle voorwaarden van art. 7 lid 4 Richtlijn OHP (6:193e BW) rekening moet worden gehouden met maatregelen om informatie langs andere weg ter beschikking te stellen.  Die belangrijke nuancering geldt m.i. echter uitsluitend ten aanzien van de vermelding van productkenmerken (art. 7 lid 4 sub a Richtlijn OHP / art. 6:193e sub a BW) en niet ten aanzien van alle informatie die in het kader van een uitnodiging tot aankoop als essentieel is bestempeld. Het HvJ geeft in punt 4 van het dictum in Ving immers uitsluitend uitleg over art. 7 lid 4 sub a Richtlijn OHP (over de productkenmerken), en zegt met name niet dat andere informatie zoals het geografische adres van de handelaar via andere weg ter beschikking zou kunnen worden gesteld.
2.5.        In Ving heeft de Europese rechter een ruime uitleg gegeven aan het begrip uitnodiging tot aankoop: daarvan is al sprake wanneer de informatie inzake een geadverteerd product en de prijs ervan voor de consument volstaat om een besluit over een aankoop te nemen, zonder dat de commerciële boodschap een daadwerkelijke mogelijkheid tot aankoop van het product hoeft te bieden. Of de informatie over prijs en product in praktijkgevallen voor de consument volstaat om een besluit over een aankoop te nemen staat volgens het hof ter beoordeling van de nationale rechter. Daarbij moeten (i) de aard en kenmerken van het product en (ii) het voor de uiting gebruikte medium in aanmerking worden genomen (Ving, punten 2 en 3 dictum).
2.6.        Het Ving-arrest heeft grote gevolgen gehad voor de definitie van de uitnodiging tot aankoop in de Nederlandse Reclame Code (NRC). De Stichting Reclame Code (SRC), de Reclame Code Commissie (RCC) en het College van Beroep (CvB) zaten aanvankelijk op de lijn dat een bestelmechanisme een voorwaarde was voor een uitnodiging tot aankoop.  Na Ving moest dat standpunt worden losgelaten. In de toelichting op art. 8.4 NRC werd het vereiste van een aankoopmechanisme geschrapt, en werd vervolgens gesteld dat vermelding van (vanaf)prijs en product voor de consument doorgaans volstaat om een beslissing te nemen over een transactie.  De lat voor het aannemen van een uitnodiging tot aankoop werd daarmee bijzonder laag gelegd.
2.7.        In de Kia-zaak  werd door RCC en CvB in navolging van de aangepaste toelichting op art. 8.4 NRC een zeer ruime uitleg gegeven aan het begrip uitnodiging tot aankoop: aanprijzing van de Kia Picanto in een televisiecommercial en op een website waarbij slechts de auto en een vanaf-prijs werden getoond kwalificeerde volgens RCC en CvB zonder meer als uitnodiging tot aankoop. Maar was deze toepassing van Ving wel zuiver? Noch de RCC noch het CvB motiveert of en waarom de consument bij het zien van de reclame-uitingen voor de Kia Picanto voldoende informatie heeft voor een aankoopbeslissing. Heeft een consument uitsluitend op basis van een plaatje en een vanaf-prijs voldoende informatie om een beslissing te nemen over de aankoop van een auto? Dat waag ik – met de annotator – te betwijfelen. Het lijkt erop dat RCC en CvB geen oog hebben gehad voor de aard en kenmerken van het product in kwestie en het gebruikte medium, terwijl die aspecten volgens de Europese rechter in Ving in aanmerking moeten worden genomen door de nationale rechter (en m.i. dan ook door zelfregulerende instanties).
2.8.        De in dit commentaar besproken kortgedingprocedure betreft de ‘landing’ van Ving in de Nederlandse civiele rechtspraak.  Een tamelijk onzachte landing die de adverteerder in deze zaak in hoger beroep noodlottig wordt – de toepasselijkheid van het strenge regime voor de uitnodiging tot aankoop zorgt ervoor dat zijn reclame-uitingen misleidend worden bevonden.

3.            Casus

3.1.        Hotel Booker houdt zich via diverse websites en handelsnamen (onder meer HotelsSpecials.nl) bezig met het aanbieden van hotelkamers en hotelarrangementen. Hotelkamerveiling veilt via haar website www.hotelkamerveiling.nl waardebonnen voor hotelovernachtingen.
3.2.        De zaak gaat onder meer over reclame-uitingen van Hotel Booker op de overzichtspagina’s van haar websites, in nieuwsbrieven en online advertenties/banners (al dan niet op websites van derden). In deze uitingen wordt summiere informatie gegeven over het aanbod (ik noem ze hierna ‘aandachtstrekkers’). De aandachtstrekkers verwijzen door naar een presentatiepagina waarop meer informatie wordt gegeven over het desbetreffende aanbod.
 
(Zie pdf versie voor voorbeeld van een ‘aandachtstrekker’  van HotelSpecials.nl, in een e-mailnieuwsbrief
Hotelovernachting Van der Valk Zuidbroek ‘Nu vanaf €24,75 p.p.p.n.’.)
 
3.3.        Concurrent Hotels.nl maakt bezwaar tegen advertenties van Hotel Booker en Hotelveilingen, omdat bepaalde vaste, onvermijdbare kosten (waaronder toeristenbelasting) niet zijn opgenomen in de geadverteerde prijs. Hotels.nl vordert in kort geding o.m. geboden dat Hotel Booker en Hotelveilingen vaste onvermijdbare kosten in de geadverteerde prijs opnemen, en geboden dat zij variabele onvermijdbare kosten en de wijze van berekening daarvan direct bij de eerste aanbieding duidelijk vermelden.
3.4.        In eerste aanleg oordeelt de voorzieningenrechter dat de aandachtstrekkers geen uitnodiging tot aankoop zijn, nu ze onvoldoende informatie vermelden voor de consument om een beslissing over een aankoop te nemen.  De voorzieningenrechter legt de aandachtstrekkers vervolgens langs de lat van het algemene misleidende-omissieregime van art. 6:193d BW en oordeelt dat op de presentatiepagina’s waarnaar wordt doorverwezen voldoende deugdelijke informatie wordt gegeven, zodat geen sprake zou zijn van een oneerlijke (want misleidende) handelspraktijk. De voorzieningenrechter weegt de alternatieve bron van informatie duidelijk mee, en mogelijk ook de beperkingen van het communicatiemedium. De vorderingen van Hotels.nl worden afgewezen.
3.5.        Hotels.nl gaat in hoger beroep en dient ook klachten in bij de RCC. Met succes. Bij beslissingen van 17 en 28 februari 2014 oordeelt de RCC dat de bestreden reclame-uitingen strijdig zijn met het bepaalde in de (toenmalige) Reclamecode Reisaanbiedingen (RR).  De RCC merkt in zijn beslissingen de aandachtstrekkers wel aan als uitnodigingen tot aankoop. Daarbij motiveert de RCC net als in de KIA-zaak niet waarom de consument bij het zien van de reclame-uitingen voldoende informatie zou hebben voor een aankoopbeslissing.
3.6.        Het Gerechtshof Den Haag wees op 23 december 2014 arrest in het hoger beroep. Het hof merkt de aandachtstrekkers aan als uitnodigingen tot aankoop. Daarbij wordt de zeer ruime interpretatie van Ving door RCC en CvB gevolgd. Het hof wijst erop dat het HvJ in Ving heeft overwogen dat het strookt met de strekking van de Richtlijn OHP (een hoog niveau van consumentenbescherming) om het begrip uitnodiging tot aankoop ruim uit te leggen. Het hof neemt er daarnaast notie van dat een bestelmechanisme volgens het HvJ niet is vereist. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat de aandachtstrekkers uitnodigingen tot aankoop zijn.
‘Daaraan kan gelet op genoemde uitspraak van het Hof van Justitie [Ving, DH] niet afdoen dat het aanbod zoals dat wordt weergegeven op de overzichtspagina’s, in de nieuwsbrieven, en in advertenties/banners in zoverre onvolledig is dat veelal niet (veel) meer dan een prijs en een bestemming worden vermeld en aldus de overige kenmerken die wellicht van belang (kunnen) zijn voor de consument bij zijn besluit om al dan niet op het aanbod in te gaan, ontbreken.’
3.7.        In deze overweging lees ik een vreemde tegenstrijdigheid. Het criterium voor kwalificatie als uitnodiging tot aankoop is of de informatie in de uiting voor de  consument volstaat om een aankoopbeslissing te nemen, waarbij de aard en kenmerken van het product en het gebruikte medium in aanmerking moeten worden genomen. Het hof lijkt hier te suggereren dat de informatie in de aandachtstrekkers onvoldoende is voor een aankoopbeslissing ter zake deze hotelaanbiedingen. Toch beschouwt het hof de aandachtstrekkers als uitnodiging tot aankoop.
3.8.        Het gaat volgens het hof om uitingen die er (in ieder geval mede) toe strekken te bevorderen dat de consument door het aanklikken daarvan gebruik maken van het geadverteerde aanbod. Hotels.nl heeft onweersproken gesteld dat de consument niet geneigd is om het boekingsproces af te breken wanneer hij wordt geconfronteerd met bijkomende kosten. Het hof lijkt op basis hiervan de aandachtstrekkers te zien als een fuik waaruit niet te ontkomen valt, zodat toepassing van het strengere uitnodiging-tot-aankoopregime geboden is – ‘once you pop, you can’t stop’.
3.9.        Bij zijn oordeel dat de aandachtstrekkers uitnodigingen tot aankoop zijn lijkt het hof, in tegenstelling tot RCC en CvB, de aard en kenmerken van het product en het gebruikte medium wél in aanmerking te nemen, zij het impliciet. Het hof noemt immers het medium en lijkt via de route van ‘de fuik’ ook het specifieke product in zijn overwegingen te betrekken. Naar mijn mening wordt echter niet overtuigend (want niet expliciet) gemotiveerd of en waarom de consument bij het zien van de aandachtstrekkers voldoende informatie zou hebben voor een aankoopbeslissing. De door het hof aangenomen neiging het bestelproces niet af te breken bij confrontatie met bijkomende kosten impliceert immers niet per se dat de consument voldoende informatie heeft voor een aankoopbeslissing. Met andere woorden: het gaat er niet om of de vis nog kan ontkomen uit de fuik, het gaat erom of het aas (in de vorm van informatie over prijs en product) voldoende is om de vis de fuik in te lokken.
3.10.      Ik denk dat het hof de horde van de uitnodiging tot aankoop iets te gemakkelijk neemt. Opvallend is dat het hof zich daarbij sterk laat inspireren door de RCC:
‘(…) dat hoewel de uitspraken van de RCC partijen niet binden, deze uitspraken doorgaans een belangrijke indicatie vormen over hoe het bepaalde in Afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW dient te worden opgevat, mede gezien de bijzondere deskundigheid van de RCC op dit terrein. Daarbij tekent het hof aan dat in de preambule van de Richtlijn (onder 20) de wens wordt uitgesproken dat handelaren – mede – aan de hand van gedragscodes houvast kan worden geboden. Zo kan een effectieve uitvoering van de Richtlijn worden bevorderd. Voorts wordt in de preambule de wens uitgesproken dat door de inschakeling van onder meer codehouders het inschakelen van een administratieve of rechterlijke instantie voorkomen kan worden.’
3.11.      Een opmerkelijke verwijzing naar de bijzondere expertise van de RCC (en een mooie pluim!) onder fraaie verwijzing naar de preambule bij de Richtlijn OHP. ‘Wij gaan het niet beter weten dan de RCC’ – lijkt het hof te zeggen. Het rotsvaste vertrouwen in de RCC lijkt mij in dit geval echter wat zorgelijk, gezien mijn (en eerdere) kritiek op de KIA-uitspraak.

4.            Moeten we dit willen?

4.1.        Een lage drempel voor de uitnodiging tot aankoop past bij een hoog niveau van consumentenbescherming. Ik denk echter dat niet uit het oog mag worden verloren dat de extra strenge informatieverplichtingen in geval van een uitnodiging tot aankoop bedoeld zijn om de consument te behoeden voor slecht geïnformeerde impulsaankopen.  Waar de dreiging van een impulsaankoop laag is, ligt kwalificatie als uitnodiging tot aankoop minder in de rede. Dat is dan niet doelmatig. Het is niet de bedoeling is om handelaren op te zadelen met onnodige of disproportionele informatieplichten.
4.2.        RCC en civiele rechter leggen de lat voor de uitnodiging tot aankoop laag. Vermelding van (vanaf)prijs en product dreigt op deze manier synoniem te worden aan een uitnodiging tot aankoop. Moeten we dat willen? Ik denk het niet. Behoudens de strenge context-uitzondering zou dat immers betekenen dat alle variabele onvermijdbare kosten (zoals boekingskosten, leverings - of portokosten) voortaan al zouden moeten worden gespecificeerd in iedere reclame-uiting waarin product en (vanaf)prijs worden genoemd – ook in online banners (art. 193e onder c BW). Ook zou in iedere dergelijke uiting het geografische adres van de handelaar moeten worden vermeld (art. 6:193e onder b BW).  Schiet dat niet zijn doel voorbij? De parallel met de wat al te streng geïmplementeerde cookiewet dringt zich op. Een overload aan informatie in banners zal de consument eerder irriteren dan werkelijk verder helpen. Daarnaast zou kwalificatie als uitnodiging tot aankoop op basis van de enkele vermelding van (vanaf)prijs en product bij adverteerders terughoudendheid kunnen veroorzaken om een indicatie te geven van de prijs, om zodoende de verzwaarde informatieverplichtingen te vermijden. De consument wordt dan juist niet op voorhand (indicatief) geïnformeerd.
4.3.        Een zijstap: op 13 juni 2014 is de Richtlijn Consumentenrechten geïmplementeerd in ons BW. In het nieuwe art. 6:230m BW wordt informatie genoemd die een handelaar aan de consument moet verstrekken voordat de consument gebonden is aan de overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte. De NRC bevat tegenwoordig specifieke bepalingen voor een uitnodiging tot aankoop in reclame die verband houdt met een overeenkomst op afstand. Bij zo’n bijzondere uitnodiging tot aankoop moet in plaats van de in art. 8.4 onder a-e NRC genoemde informatie een uitgebreider lijstje informatie worden gegeven (art. 8.4 onder f-n NRC). Dat lijstje komt grotendeels overeen met de opsomming van informatie in art. 6:230m BW. De informatie moet aan de consument worden verstrekt ‘op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand’ (art. 8.4 onder o NRC). Gezien het feit dat de informatie onder art. 8.4 onder f-n NRC in plaats van de informatie onder art. 8.4 onder a-e NRC moet worden gegeven, lijkt het erop dat de informatie volgens de NRC moet worden verstrekt in de uitnodiging tot aankoop zelf – zij het op passende wijze. De Context-uitzondering en de Bestelproces-uitzondering zijn niet van toepassing. Dit verzwaart de informatieplicht nog verder bij kwalificatie als uitnodiging tot aankoop van een reclame-uiting die verband houdt met een overeenkomst op afstand. De NRC is op dit punt dus veel strenger dan de wet. Dat lijkt mij onwenselijk. Ik denk dat het niet de bedoeling kan zijn om te vereisen dat alle informatie die volgens de Richtlijn Consumentenbescherming moet worden verstrekt voordat de consument gebonden is, al in een uitnodiging tot aankoop zelf moet worden gegeven. Er zijn grenzen aan wat je in een banner kunt proppen.
4.4.        Een tweede zijstap: Hotels.nl doet in deze zaak met succes een direct beroep op de bepalingen van de Wet OHP tegenover haar concurrenten Hotel Booker en Hotelkamerveilingen.nl.  In eerste aanleg wijdde de voorzieningenrechter daar de volgende overweging aan:
‘[…] De Nederlandse wetgever heeft bij de implementatie van de Richtlijn in de artikelen 6:193a-j BW nagelaten om uitdrukkelijk te erkennen dat het overtreden van het verbod op oneerlijke handelspraktijken behoudens jegens consumenten, tevens als een onrechtmatigheid jegens anderen kan gelden. Artikel 8 van de considerans van de Richtlijn en artikel 11 van de Richtlijn bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter voldoende basis om ook anderen, zoals in dit geval vermeende concurrenten, met een rechtstreeks beroep op voormelde afdeling te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. Hoewel het onderhavige geschil strikt genomen een geschil tussen ondernemers betreft, staat dit gegeven er aldus niet aan in de weg dat aan Hotels.nl in beginsel een beroep toekomt op de in de artikelen 6:193a-j BW neergelegde regeling.’
4.5.        Ook het hof staat toe dat Hotels.nl zich jegens haar concurrent direct beroept op de Wet OHP (zie r.o. 4.4 arrest), maar maakt daar aanzienlijk minder woorden aan vuil:
‘Het gevorderde strekt ertoe om Hotel Booker c.s. te bewegen de beweerdelijke schending van een zorgvuldigheidsnorm jegens Hotels.nl – door kort gezegd te adverteren zonder te voldoen aan het bepaalde in Afdeling 3A van titel 3 van boek 6 BW – te staken.’
4.6.        Toch jammer dat het hof zich hier een beetje op de vlakte lijkt te houden. In de hiervoor geciteerde overweging zou met enige goede wil (ook) kunnen worden gelezen dat de grondslag voor de vorderingen art. 6:162 BW is (en niet de Wet OHP), waarbij de zorgvuldigheidsnorm wordt ingevuld door de Wet OHP. Een dergelijke reflexwerking-constructie is subtiel anders dan een direct beroep op de OHP-bepalingen, maar zou mogelijk een vrij ernstig gevolg kunnen hebben voor de bewijslastverdeling. Immers, wanneer de grondslag art. 6:162 BW zou zijn, dan is de omkering van de bewijslast ex art. 6:193j BW naar de letter van de wet niet van toepassing. Dat kan niet de bedoeling zijn, lijkt mij. Het zou wat dat betreft fijn zijn geweest als het hof expliciet had overwogen dat Hotels.nl zich direct kan beroepen op de bepalingen van de Wet OHP.
4.7.        Tot slot een vergezicht. Ons Europese recht biedt geen ruimte voor consumentenbescherming die zijn doel voorbijschiet. Commerciële reclame valt onder de bescherming van art. 10 EVRM.  De informatieverplichtingen van art. 6:193e BW vormen een beperking van de commerciële uitingsvrijheid van de adverteerder. Dit brengt mee dat kwalificatie als uitnodiging tot aankoop mede beoordeeld moet worden in het licht van de limitatieve beperkingscriteria van art. 10(2) EVRM – waaronder de noodzakelijkheidstoets: is het opleggen van de verzwaarde informatieplicht in het gegeven geval noodzakelijk in een democratische samenleving? In gevallen waarbij twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of een reclame-uiting moet worden beschouwd als uitnodiging tot aankoop zou art. 10(1) EVRM m.i. de doorslag moeten geven. Immers: ingrijpen in de uitingsvrijheid terwijl niet duidelijk is of dat echt nodig is, zal niet proportioneel zijn ten opzichte van het te dienen doel en zal dus niet voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium van art. 10(2) EVRM. 
4.8.        Het HvJ heeft in Ving ruimte willen bieden aan de nationale rechter om naar gelang bepaalde omstandigheden van het geval (aard en kenmerken van het product en het gebruikte medium) te beoordelen of sprake is van een uitnodiging tot aankoop. Ik hoop dan ook dat RCC en rechter die ruimte binnenkort zullen pakken. Een uitspraak over een reclame-uiting waarin prijs en product wordt vermeld waarin expliciet wordt gemotiveerd waarom gezien het product in kwestie en het gebruikte medium géén sprake is van een uitnodiging tot aankoop is wat mij betreft hartelijk welkom.
 
Daniël Haije

Daniël Haije