L’Oréal / Bellure: betere bescherming bekende merken

[:nl]Bekende merken hebben weer een flink stuk terrein gewonnen. Het ‘meeliften’ op de slippen van bekende merken kan sneller verboden worden. Dat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak l’Oréal/Bellure van 18 juni 2009. Het Hof maakt duidelijk wanneer sprake is van ‘ongerechtvaardigd voordeel’ waartegen kan worden opgetreden. En wel wanneer de aanhaker door zijn gebruik “in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden.”

L’Oréal/Bellure ging over vergelijkingslijsten, waarop bekende parfums zoals Trésor, Miracle, Anaís Anaís en Noa Noa. stonden. Allemaal uit de stal van het L’Oréal concern. Op de lijsten werden daarnaast namaakparfums genoemd met min of meer dezelfde geur en een vergelijkbare naam. L’Oréal wilde die vergelijking verbieden en beriep zich op haar merkrechten. Maar Bellure betoogde dat het allemaal klopt wat zij zei: het is duidelijk namaak, en het ruikt bijna net zoals de echte en de naam stemt niet echt overeen. Niemand die zich vergist. Niets mis mee, of wel? Bellure profiteerde van de goede naam van de echte parfums. Door daarbij aan te haken, verkocht Bellure meer flesjes. Niemand dacht de echte te kopen, en mogelijk verkocht L’Oréal er geen fles minder om. Maar Bellure maakte extra winst door te profiteren van de extra marketingpower van L’Oréal.

Dat mag dus niet, het arrest is duidelijk. Kort gezegd: (1) aanhaken (2) om te profiteren, (3) zonder een vergoeding te betalen. Dan mag het dus niet. Bekende merkhouders kunnen in hun handen klappen.

Maarten Haak[:en]Marks with a reputation have won a major battle. The freeriding in the slipstream of well known marks can be forbidden more easy. This follows from the judgment bt the ECJ given on 18 June in the l’Oréal/Bellure case. The ECJ clarifies when exactly an advantage is taken unfairly by a third party, so that the trademark owner can act on it. This is the case “where that party seeks by that use to ride on the coat-tails of the mark with a reputation in order to benefit from the power of attraction, the reputation and the prestige of that mark and to exploit, without paying any financial compensation, the marketing effort expended by the proprietor of the mark in order to create and maintain the mark’s image.” L’Oréal/Bellure was about comparing lists, on which well known perfumes such as Trésor, Miracle, Anaís Anaís and Noa Noa were mentioned. All made within the group of L’Oréal. At the same time, imitation perfumes with a comparable odour and - to some extent - similar names were mentioned. L’Oréal wished to stop this comparison and called upon its marks with a repute (article 5 (2) of the Trademark Directive). But Bellure argued that it is all correct: it is an imitation, it almost smells real and the name is not really similar. Nobody is confused. Nothing wrong with it, is it? Yet Bellure profited from the good repute of the famous marks. By closely following these, Bellure was selling more bottles. Nobody thought to be buying the real perfumes, and it could even be that L’Oréal did not sell one bottle less. But Bellure made an additional profit because its freeride on L'Oréal's marketing power. That can be stopped, the judgment is clear. In short: (1) seeking to ride on the coat-tails (2) in order to benefit (3) without paying. Then it is not allowed. The owners of famous marks clap their hands. Maarten Haak[:]

Daniël Haije